Het is jou
die aan de deur.
Kwam je zomaar voorbij?
zonder verleden.
de bel doet zijn werk
zonder te weten
hoe het gaan zou.
Vrijheid zei je
is waar
de kinderen opendoen.
Het is jou
die aan de deur.
Kwam je zomaar voorbij?
zonder verleden.
de bel doet zijn werk
zonder te weten
hoe het gaan zou.
Vrijheid zei je
is waar
de kinderen opendoen.
In de winter wordt je ouder
je dagen vallen af
er komt niks meer bij
bestemming uit zicht
alsof je moet treuren
glazen worden afgespoeld
een feesttent afgebroken
daar zit je dan op stal.
Maar zonder hoogtevrees
klimt een zon zich uit zee
de mensen zullen lachen
de kinderen zijn jong
en jij graast het
wilde gras
Uit Geit-aard, jaren ’90 (ik schreef toen soms onder deze naam)
Zomaar uit de wind
doet moe ze vliegen
op het elan van
bonte zwaartekracht.
In wie is het kind
dat jonglerend blaadjes
op de hemel volbracht,
grond berooft van humus,
de droom doet herleven
waar het vallen verblindt.
In wie is het kind
dat hier als herboren
de goden toelacht.
leven is aan niemand kunnen zeggen
hoe ik zo diep in je ogen
kijken kan
want ik verwar het elke keer opnieuw
en laat mijn ogenblik gewoon gebeuren
op het ritme van mijn overvloed
ik leef tussen de dageraad
en het sterfbed van de dag:
het ochtendgloren
daartussen zit ik hier gekneld
op deze bank in witste zwart
te staren naar wat later zal
en ben ik stilte, kind en tijd
tegelijk
als je goed kijkt
ben ik zelfs uitverkoren
(foto: Georgette Holvoet)
Wie heeft met krasse blikken
jouw lichaam van haar jeugd beroofd.
Wie raakte wat van jou was,
deed alsof het echt was en
nam het met de horizon
waar jouw licht toen is uitgedoofd.
Wie fluisterde met lief geweld
alles wat te vroeg was,
besloeg jouw kinderogen,
heeft je naar zich toegezogen en
walste huid en haar als
een boze wolf in schapenvacht.
Wat zou ik dan met man en macht,
je bent niet hier maar boven,
waakzaam tot in eeuwigheid
voor de wolven en de bozen.