De vijand was Zichzelf: een
klein kedut waar fnuiken aan met
smaak, verval en bloedverwanten.
Vroeger was je zei men niks of
zekerlijk conform de wet, betalend
in gebeden en in velerlei contanten.
En je was er nooit om weinig
maar omdat het God bekoorde
om de kruimels op het bord
want je leefde dus behoorde.
Nu zich en zelf verenigd bij
een put waarin men lacht, spiegelvrij,
los van licht met de schaduw
aan weerskanten,
heb ik troost in oude tijden
waar geen mens nog aan verlangt.
moet ik vinden, zal ik wijden:
behorende liefde die zichzelf ontvangt.