Ze ging blootsvoets mee
de hemel in , de hemel uit,
hield laagtes onder
haar lichaam in bedwang,
wist deze wel te vinden maar
wou ze kwijt, ergens
te lauwe lande.
Hoe hoger ze kwam,
hoe langer haar lichaam.
Laagtes trokken haar te neer,
haar blootse voeten verend
over de wolken. Ze was als
zonder bodem, zonder dak.
Net op het ogenblik
dat haar benen knapten
liet ze de wolken los dus
zweefde ze, benen,
lichaam elk apart, met
tussenin haar lichte hart.
Zo dreef ze
eeuwig sopraan en
raakte ze nooit meer
de wortels van
haar liefde aan.